Kwinkslagen, kweekwaarde en kwekkoe (8)

Finito

Vanavond arriveren er rond de twintig speenklare jongen. Vanaf morgen worden die afgehaald. We slaagden er in april niet in om alle bonnenkopers te bedienen en ook waren er enkele serieus geïnteresseerde liefhebbers, die enkele duifjes reserveerden. Achter in de week volgen de allerlaatste speenrijpe jongen en daarna is het “finito”. De kwekers worden gescheiden en op licht voer gezet. Ze hebben hun best gedaan en zijn toe aan welverdiende rust. Omdat er zich altijd bonnenkopers op het allerlaatste moment melden, soms uit het buitenland, hielden we de laatste kweekronde ruim aan wat aantallen betreft. Vijf junioren te veel kweken komt beter uit dan één jong te weinig en de meeste bonnenkopers willen iets te kiezen hebben. Omdat we ruim in de voedsters zitten en er eventueel “kwekers” gedegradeerd worden tot voedster, hoeven we niet voor aanvulling voor ons zelf te zorgen. Na afloop van de jonge duivenvluchten komen er bovendien, als het goed is, tientallen bevlogen junioren beschikbaar, zodat we ons over verjonging van het kweekhok of voedsterbestand niet druk maken. Mochten de laatst gespeende jongen komend weekend niet opgehaald worden, omdat alle bonnenkopers tevreden gesteld zijn, dan komen deze laatste jongen van 2025 beschikbaar. Even een belletje, of mailtje naar 0575501707/ freekwagenaar@upcmail.nl  tussen 18 en 20 mei verschaft U en ons duidelijkheid.

Roofvogels

In mei wordt het aanbod van jonge vogels en andere prooidieren in de natuur groter. Haviken, van nature toch vogels van het bos, zijn duidelijk minder aangewezen op onze postduiven en laten zich minder zien. Toch werden er begin mei twee duiven van hier gepakt. Freek is er zeven kwijt en José één. In de twee maanden, dat onze junioren buiten komen, zijn dat er acht en dat is gemiddeld één per week. Daar kan ik dramatisch over doen, maar eigenlijk houden we hier bij het kweken al rekening mee. Gisteren zag ik de havik arriveren. Meneer blijft interesse houden voor zijn vaste snackadres. Kraaiachtigen escorteerden hem. Met name één kraai wijkt niet van zijn zijde en irriteert de havik dusdanig, dat hij zich niet op zijn prooi kan fixeren. Een mooi tafereel, waar ik van kan genieten. Op ongeveer 50 meter van ons hok broedt een eksterpaar. Tot nu toe, zijn het niet mijn bondgenoten in de strijd tegen de havik. Ze reageren niet. Mogelijk verandert dat, als de eksters jongen hebben? Onze duiven vliegen strak in het gelid. De jongste lichting sluit moeiteloos aan. Geen solistische capriolen, van stuntelige debutanten, die een makkelijke prooi vormen voor de havik. Conclusie: de duiven vliegen compact en zijn attent en aan de havik gewend. De havik lijkt door meer aanbod in de natuur minder hongerig en minder op de duiven gericht en bovendien maken bezorgde kraaiachtigen, die in mei zelf jongen verzorgen, de havik het leven zuur door groot alarm te slaan en door hem het jagen schier onmogelijk te maken met hun escorte en schijnaanvallen.

Trainen

Vorig jaar trainden de jongen aan huis in mei en juni naar hartelust. Wegtrekken, twintig minuten uit het zicht blijven en dan nog een vol uur trainen aan huis was de standaard. Dit jaar hebben ze nooit langer dan twintig minuten getraind. Mede door angst voor roofvogels en incidenteel los laten, blijft het enthousiaste trainen aan huis achterwege. Vanochtend hielden ze het na vijf minuten vliegen al voor gezien. Natuurlijk zie ik liever, dat ze uitbundig en langdurig trainen, maar ik maak me nog geen al te grote zorgen. De mest is goed en de duiven zien er op het oog goed uit. Geen vuile neusjes, of “slome duikelaars”. De duiven nemen vlot een bad en scharrelen graag in de tuin. Ze hebben de paramixo-rota enting gehad en binnenkort ga ik ze met Rini met het borsteltje enten tegen pokken. Verder krijgen ze niks, behalve goed voer en grit en mineralen. Tot nu toe hebben ze twee keer een drietal dagen het bekende zuur van Kasperink (tricho-killer) in het drinkwater gehad.

Stoer

Clubgenoot Jan Ketelaar is meestal de “aanpakker” bij de inkorving. Steevast krijg ik jaarlijks opmerkingen over onze jonge doffers. “Grote, forse doffers en de duivinnen zijn van normaal formaat”, roept Jan steevast. Als hij dan weer een jonge doffer in handen krijgt is het: “wat een knoeperd”. Jan Ketelaar heeft het hart op de tong. Nadrukkelijk aanwezig. Niet vies van een geintje. Jan zorgt voor “reuring” en is nooit te beroerd om de handen uit de mouwen te steken. Praktisch ingesteld en al een halve eeuw trouw lid. Aan zijn opmerkingen over onze jonge doffers ben ik gewend. Veel van onze duiven zijn aan elkaar verwant en het merendeel komt uit de lijn van oerstamvader “Brutus”. Een lange en vrij forse duif. Afgelopen week stuurde Albert een appje met een uitgebreide stamboom van “Olympic Frank”. Acht generaties terug duiken er in de stamboom bekende namen op als “Axel”, “Mike Tyson” en “Pleunie”. Hoewel Albert in de jaren negentig onze kweker van dienst was, werden genoemde duiven achtereenvolgens gekweekt door Jan de Visser, Henk Gerritsen/ Gerrit van Looijengoed en Cor Hanegraaf. Bij Albert vertoefden ze op het kweekhok achter het Tolhuisje in Voorst. Via Raymond Ramaker, Henk & Frank Jacobs, Albert Hendriksen en Bram Scherpenzeel, kwam “Olympic Frank” in Gietelo terecht voor het verrichten van zijn heldendaden (beste Ned. Olympiadeduif jong in 2020) en blijkt de cirkel rond! “Mike Tyson” was trouwens een enorme knoeperd in de hand. Via “Cor van Gogh”, een kleinzoon van “Olympic Frank”, maar in mijn ogen een nog betere duif dan zijn opa, zit “Mike Tyson” in het voorgeslacht van de meerderheid van onze duiven. Blijkbaar hou ik van stoere doffers. Ze mogen best aan de maat zijn, maar atletische bouw is een voorwaarde. Aan onbenullige slagschepen heb ik een hekel. Benieuwd, hoe Ketelaar deze zomer aankijkt tegen de doffers van de lichting 2025.

Voeren

Hoe moet je jonge duiven voeren? Mijn leermeester Jan Suijkerbuijk, was een uitgesproken liefhebber van gerst. Tegenwoordig zie je ook gepelde gerst, ook wel gort genoemd, trouwens. Ik ben geen “influencer” en volledig onafhankelijk en onbezoldigd. Ga geen merken noemen. Mijn voer zou je “licht” kunnen noemen. Ik ga uit van een juniormengeling, waaraan ik gerst en gort toevoeg, alsmede een klein deel zwarefondmengeling, vanwege hennep, lijnzaad en pikzwarte mais, alsmede paddy. Licht, maar wel gevarieerd. Ik voer bij voorkeur op een (wegklapbare) voerplank. Ga er liefst bij zitten en ga met mijn handen door de pikkende meute. Zo worden duiven tam en vertrouwd met de baas. Ik voer op gevoel, beetje bij beetje. Als de eerste duiven gaan drinken is dat een teken, dat ze genoeg hebben. ’s Ochtends hou ik er streng de hand aan, ’s avonds ben ik iets royaler. Duiven gaan met een gevuld kropje naar hun schapje, maar er blijft nooit één korrel voer liggen. De voerplank wordt weggeklapt, dus alles is schoon voor de volgende voerbeurt en aan muizen in huis en op het hok heb ik een gruwelijke hekel! Deze doenwijze handhaaf ik tot de derde prijsvlucht. Daarna pas ik samenstelling en hoeveelheid aan, naargelang de afstand en zwaarte van de vlucht. In principe gebruik ik in mijn tuin en op het duivenhok geen chemische middelen. Geen kunstmest en gif en ook bij de verzorging van de duiven blijf ik zo dicht mogelijk bij de natuur. Daar kleven risico’s aan, maar die neem ik op de koop toe. Als de duiven presteren, dan hebben duif en liefhebber gepresteerd en zijn het niet de spuitjes en poedertjes van dokter X of Y, die het geheim van het succes zijn. Mede daarom ben ik gek op duiven, die op eigen hok gepresteerd hebben. Dan weet ik zeker, dat het de intrinsieke kwaliteiten van de betreffende duif zijn. Er zijn trouwens meerdere wegen, die naar Rome leiden en ik heb de wijsheid niet in pacht.  (wordt vervolgd)