2017: Zieleroerselen, zotteklap & zever (4)
Duivenloopbaan ging niet over rozen
Afgelopen vrijdagavond was ik uitgenodigd door voorzitter Wilfred Pasman om een avondje “duivencafé” van zijn vereniging “p.v. Zutphen” te vullen. Dat werd een gezellige avond. Veel liefhebbers ken ik daar en dat maakt het meteen wat gemakkelijker. Ik besloot om een terugblik op mijn duivenloopbaan te geven. Die ging namelijk beslist niet over rozen en dat biedt troost en houvast voor liefhebbers die al geruime tijd zonder successen aanmodderen. Ik vertelde zo rond mijn achtste jaar te zijn begonnen. Duifjes van klasgenoot Willem Bruggink in een sinaasappelkistje aan de muur. Steevast vlogen ze tot groot plezier van Willem retour naar zijn hok. Met een paar piepers van buurjongen Rinie Vos had ik meer geluk. De nestbroers “Sproetje” en “Witkop” bleven me trouw. Op twaalfjarige leeftijd bouwde ik eigenhandig van oude ramen, deuren en pallethout een hok op palen. Eerst een meter breed, maar geleidelijk werd dit uitgebouwd. Het hok werd bevolkt met een pauwstaart, die een uitstekende “lokker” bleek, en met aanvliegers. De lichtblauwe “N.O.B-doffer”, de Belgische “Rode Schimmel” en Belgische “Isabel” en de “Gehamerde Mof” zijn duiven uit die jaren die me veel plezier verschaften. Eén ding ontbrak er voor mij aan: ik kon mijn duiven niet testen.
Puberteitsjaren
In mijn puberteitsjaren voetbalde ik, deed kortstondig aan wielrennen (met Meindert Franken) en liep hard. Verder moest ik naar school (Mulo, Havo en Pedagogische Academie) en moest als oudste zoon in een gezin met zes kinderen actief mee helpen in de kolen- en oliehandel. Vooral toen mijn vader door de komst van het aardgas zijn oude vak oppakte en als zelfstandige ging rijden in het melktransport, werd ik nadrukkelijk betrokken in de kolenhandel. Op een gegeven moment reed vader met een chauffeur in dienst volcontinu (dag en nacht). Dat ik wilde voetballen, zag hij door de vingers. Het wielrennen zag hij als “gekkenwerk” en van de duivensport wilde hij helemaal niets weten. Op achttienjarige leeftijd meldde ik me toch aan bij p.v. “de Hoven”.
Debuut
In 1971 debuteerde ik op mijn eerste prijsvlucht. Tegen de zin van vader! In die tijd had ik de lange haardracht van de jaren 60 en 70. Ook dat zag hij niet zitten maar ik was inmiddels op weg naar volwassenheid en maakte eigen keuzes! Appie Derks, destijds penningmeester van “de Hoven”, nam me zoals ik was. Ik hielp Appie met het uitrekenen van de poulestaten en kreeg tips en duiven. Daar heb ik warme herinneringen aan! Een jaar later kwam Jan Suijkerbuijk in beeld. Ook met hem kon ik het goed vinden. Twee goede leermeesters dus, maar de prestaties van mij bleven ondermaats met nu en dan een incidenteel succesje. In 1974 was het uit met de pret. Mijn ouders gingen verhuizen en ik moest in militaire dienst.
Stoppen met duivensport
Alle duiven werden opgeruimd en de simpele hokken afgebroken. Na anderhalf jaar dienstplicht, vervuld in Seedorf, kwam ik in 1976 thuis. Al heel snel begon het te kriebelen. Ik wilde op het nieuwe adres weer een duivenhok bouwen, maar daar stak vader een stokje voor! Mijn moeder begreep me beter en met haar smeedde ik het snode plan om boven de garagezolder een “geheim hok” te bouwen.
Geheim hokje
Met een geïsoleerde dubbele vloer en een uitschuifbare klep zou vader er niets van merken, was de gedachte. Op de zolder van de garage kwam hij nooit en ik zorgde er voor, dat de klep alleen zichtbaar was als de duiven trainden en vader met zijn tankwagen van huis was. Dat ging een hele tijd goed. In die zin, dat vader Ernst niets in de gaten had. Het hok zelf was geheel van spaanplaat gemaakt. In die tijd een goedkoop en populair bouwmateriaal. Helaas waren de spaanders verlijmd met een formaldehydehoudend bindmiddel en de duiven werden vooral bij warm weer min of meer vergast! Weer een leermoment. Een goed hokklimaat met goede verluchting is onontbeerlijk! De ontdekking van het “geheime hok” door mijn vader heb ik verdrongen. Vader was woest, maar moeder voorkwam erger. Ze refereerde aan haar vroeg overleden lievelingsbroer Bennie, die ook gek van duiven was en raakte een gevoelige snaar bij vader door te herinneren aan zijn op achttienjarige leeftijd gesneuvelde broer, waarmee ik in zijn ogen zoveel overeenkomsten had. Na de eerste woede en teleurstelling over de samenzwering werd vader week. We hadden elkaar nodig en de vrede werd na enkele dagen getekend.
Buurtschap Klein Amsterdam
In 1978 deed zich een nieuwe kans voor. Een andere broer van moeder woonde in die periode gedurende drie jaren bij ons in huis. “Ome Dirk” lag in echtscheiding en dreigde aan lager wal en dakloos te geraken. Moeder Toos bood haar oudste broer onderdak. Wij als kinderen begrepen dat. Haar vader was op haar zesde overleden, haar moeder was ziekelijk en reumatisch en haar oudste broer nam min of meer de vaderrol in haar jeugd over. Nu kon ze hem helpen. Voorjaar 1978, ik mocht als onderwijzer zes weken invallen als onderwijzer voor meester Oostra aan de basisschool in Empe. Doordat Oostra zich beter meldde niet voor het begin van, maar na de paasvakantie, had ik twee weken de tijd om doorbetaald bij mijn oom in Klein Amsterdam een hok te bouwen. Een memorabele paasvakantie. Geert Oostra was een handige vent. Hij tipte me om het hout voor het duivenhok te halen bij de jeugdige Bennie Schrijver in Zutphen. Bennie was de zoon van Kootje. Oudijzerjongens pur sang en met een hart van goud. Toen de achttienjarige Bennie hoorde, dat ik een duivenhok ging bouwen, was het helemaal gratis! De paasvakantie doorbetaald en het bouwmateriaal gratis. Goeie jongens, die Geert en Bennie. Helaas was ik in de haast vergeten een bouwvergunning aan te vragen. Weer een leermoment. Een bouwstop volgde. Dankzij een begripvolle ambtenaar van bouw- en woningtoezicht mocht ik achteraf een tekening indienen en de leges betalen en werd ook die hobbel genomen. Die zomer vloog ik meteen mee. Oom Dirk vond het allemaal prima.
Vechten tegen de bierkaai
De duiven kwamen altijd uit het oosten retour en ik zat wekelijks te laat. Ik begreep er niets van. ’t Was vechten tegen de bierkaai. In die jaren vlogen er meerdere liefhebbers uit Voorst met postduiven. Ik noem Toon Waanders, Gerrit Ilbrink, Chris en Adriaan Aalpoel, Tonnie Pas, Jaap Hupkes, Jan Groot Boerle, Carel van Bosheide, de Groot, Wim Hofman, Derk Wolters, Roelof Gijsberts, Henne Boskamp, Gerard Wissink, Arend Schoonheden, Teun Kruitbosch, Cees Hensbergen en Jopie van Amersfoort. Eigenlijk deden ze allemaal voor spek en bonen mee! Gerrit Ilbrink deed het alleen op de overnachtfond in die jaren heel goed en Toon Waanders kende een “boerenjaar” toen het een zomer lang vrijwel wekelijks uit het oosten waaide. Normaliter waren echter alle Voorsternaren gedoemd de tweede viool te spelen. Eerst dacht ik dat het met talent te maken had. Je kunt niet allemaal kampioen zijn en in Voorst woonden toevallig allemaal liefhebbers van de middelmaat. Dacht ik toen. “Prutsers” noemden ze het in Zutphen. De liefhebbers in de Hoven klaagden echter steen en been. De duiven kwamen altijd terug “van de stad” en Eefde lag in die jaren aan de goudkust. Cees Suijkerbuijk, Bertus Camphuis, Bertus Roording en Harm Modderkolk waren in die tijd toonaangevende liefhebbers in Eefde. De kring Doetinchem vloog in die periode samen met de kring Zutphen, waardoor de duiven een meer oostelijke koers richting Zutphen volgden. De Hoven lag in die tijd het meest westelijk en daardoor was de vereniging aan de westelijke oever van de IJssel niet opgewassen tegen de leden uit Eefde en uit “de stad”. Eefde lag a.h.w. op de denkbeeldige voorhand, maar kreeg gemiddeld nog enkele minuten toe als klap op de vuurpijl. Het gekke is, dat liefhebbers uit de Hoven wel begrepen dat ze zelf ongunstig lagen ten opzicht van Eefde en de stad, maar nooit praatten over de nog veel ongunstiger ligging van het dorp Voorst. De Hoven lag ongunstig in vergelijking met Eefde, Voorst lag ongunstig ten opzichte van de Hoven en Klein Amsterdam lag tegenover Voorst helemaal in het verdoemhoekje. Clubvoorzitter Wilfred Pasman ondervindt die handicap in Empe ook anno 2017.
Het kwartje valt
Bij mij viel opeens het kwartje en ik had geen zin om als Don Quichot tegen windmolens te vechten. Daarom meldde ik me in 1980 aan als lid van “Steeds Verder” in Twello. Daar heb ik tot de dag van vandaag geen spijt van. In Twello kon ik op de kortere vluchten ineens wel op tijd een duif draaien. Van de Voorster liefhebbers waren er intussen meerderen gestopt met duiven uit pure frustratie. Anderen volgden mijn voorbeeld en meldden zich in Twello aan als lid. Voor mij duurde de pret niet lang. Ik had een duivenlong ontwikkeld en werd wekelijks zieker van de duiven. Doorlopend koorts, kippenvel, rugpijn en voortdurend hoesten en overmatige slijmproductie hou je niet lang vol. Ik kwam terecht in het ziekenhuis, kreeg verschillende allergietesten en de diagnose was overduidelijk. Een eiwit in het stof van de mest veroorzaakte de ellende. Ik moest op doktersadvies meteen stoppen met duiven. Ik was in shock.
Rampjaar 1982
Gelukkig kon ik nog voetballen. Een week na de diagnose scheurde ik tot overmaat van ramp de hoofdspier in mijn linkerbeen volledig af tijdens S.H.E. 2 tegen Voorst 2. Drie weken ziekenhuisopname en einde voetballoopbaan! Bij thuiskomst ging ik op krukken meteen naar mijn duivenhok. De duiven waren nog niet geruimd. Ze waren drie weken verzorgd door mijn oom en niet buiten geweest. Tot mijn schrik zag ik, dat mijn beste doffer weg was…. Vijftien jaar later werd de diefstal opgebiecht door een liefhebber die het niet zelf gedaan had, maar wel precies wist hoe de vork aan de steel zat. Hij had een biertje op, sprak van verjaring en emigratie van de dader. Ik was blij, dat het mysterie opgelost was en de woede en teleurstelling was na vijftien jaar al lang voorbij. De overige duiven in Klein Amsterdam gingen in het “rampjaar 1982” naar de poelier …… Dik twintig jaar was ik toen met duiven in de weer. Ik had vrienden gemaakt, genoten van mijn duiven, zeker honderd duivenboeken gelezen, leren timmeren, duiven gebruikt in mijn lessen op school en geleerd, dat de sport soms hard en oneerlijk kan zijn. Over prestaties en kampioenschappen had ik gedroomd, maar ik had niets verwezenlijkt. Duivensport zou ondanks dat een mooie herinnering zijn, want door de allergie was het over en uit. Dacht ik.
Nieuwe start
Het huis in Appen zorgde voor afleiding. Duivenvriend Gerrit Ilbrink hielp me waar hij kon. We praatten vaak over duiven en Gerrit begreep, dat ik er nog vol van zat. Toen ik hem voorstelde om zijn duiven samen te korven voor Barcelona, stemde hij in. Enkele weken geleden, bij de begrafenis van Gerrit, kwam alles terug. In 1986 bracht Gerrit vijf late jongen voor me mee. Dat was het begin van de herstart. Heel even dacht ik, dat ik over de allergie heen gegroeid was, maar dat bleek een illusie. Gelukkig bood de duivenoverdrukhelm uitkomst. In 1987 kreeg ik de geringde jonge duiven aangeleverd via Albert en Rinie en de herstart was een feit. Nooit had ik verwacht nog met duiven te kunnen spelen. Op dat moment was ik de gelukkigste mens ter wereld. Door alle tegenslagen was ik gehard. Niets of niemand kon me afhouden van mijn ultieme doel: kampioen van Nederland worden! Er was echter een probleem. Ik had de lijst van kampioenen van de C.C.Zutphen bestudeerd en gezien dat alle toppers zonder uitzondering niet gehinderd werden door arbeidsverplichtingen ….
Eindelijk succes
In 1989 werd ik ondanks drukke werkzaamheden aan een met sluiting bedreigde school onaangewezen kampioen afd. Salland jonge duiven. Kruisingsproducten Camphuis/Suijkerbuijk bleken een schot in de roos. Mijn eerste grote succes in ruim 25 jaar! Zelfs de gebroeders Bisseling werden verslagen. Na dit eerste succesje kreeg ik José zo ver, dat ze toestemde dat ik part-time ging werken als conciërge in Brummen. Ik had in mijn laatste jaar als leraar aan de Huishoudschool in Twello het conciërgewerk ernaast gedaan. De toenmalige directrice had weinig keuze. De twee conciërges werden ontslagen en er werkten merendeels leraressen. Ik had belangstelling voor kippen, fruitbomen en tuinonderhoud en ontdekte dat het conciërgewerk aldaar op mijn lijf geschreven was. José begreep, dat ik na alle tegenslagen mijn ultieme droom wilde verwezenlijken. Hoofd en handen vrij voor de duiven. José zou voorlopig financieel de kar trekken met een volle baan als lerares basisschool. Alleen al hierom ga ik voor haar door het vuur!
Moraal
De moraal van mijn verhaal: Geef nooit op. Voor elk probleem bestaat een oplossing. Blijf zoeken, ook al raak je de weg kwijt en zit alles tegen. Het draait om hoop, geloof en liefde. Iedere duivenliefhebber loopt tegen problemen aan. Tijdgebrek, geldgebrek, ongunstige ligging, een weerbarstige partner, huiselijke omstandigheden, een slecht hok, roofvogels, gezondheidsproblemen, vervelende buren, duivenziektes en ga zo maar door. Iedereen heeft zijn eigen verhaal en soms kun je moed en troost putten uit het verhaal van een ander. Daar was mijn verhaal voor bedoeld. Natuurlijk hebben we het ook gehad over andere zaken en konden er vragen gesteld worden. Frank en vrij kon ik antwoorden. Ongemerkt vaak in het dialect. Van medicijnen heb ik nauwelijks verstand en ik heb er een natuurlijke afkeer van. Alleen als uitzieken geen optie is (denk aan paratyphus) consulteer ik de duivenarts. Mijn voermethode mag iedereen weten en over “lappen” heb ik geen geheimen. Tenslotte was er een punt van overdenking, in gegeven door veranderingen in de maatschappij en verandering van de plek van de duivensport in de samenleving anno 2017. In een volgende aflevering wil ik het daar graag met U over hebben.
(wordt vervolgd)