2023  (4)

Terugblik

Nu het daadwerkelijk herfst wordt, de wind buiten stormachtig loeit en de blaadjes aan de bomen nu echt beginnen te verkleuren en de grote bladval aanstaande is, kijken we terug en blikken we vooruit. Wat ging er op het duivenhok goed en wat kan er beter? Zelf zet ik de duiven eigenlijk nooit langdurig in de mand. ’s Ochtends in een verduisterd hok bij het ochtendgloren pakken en kort daarop wegrijden, is het gebruikelijke ritueel. Eén van mijn compagnons stelde voor om dat volgend jaar anders te doen. Gewoon minimaal twee nachten mand in mei/ juni. De duiven eten en drinken geven, terwijl ze in de mand zitten, zodat ze hiermee vertrouwd raken en tevens de duiven wennen aan het feit, dat de verdere vluchten meestal vervlogen worden na twee nachten mand. Aandachtspunt. En …. bijlichten vanaf begin augustus. Ik liet dat achterwege, vanwege het vermeende verband tussen bijlichten en “one eye cold”. Steeds vaker hoor ik van ervaringsdeskundigen, dat dit verband er niet is. Komend jaar weer gewoon bijlichten is het plan. “Jonge duiven spelen op nest, dat is meestal geen succes”, hoorde ik Evert Jan Eijerkamp zeggen. Steeds meer neig ik ernaar hem gelijk te geven. In Gietelo speelden we de duiven vier weken gescheiden. Daarna lieten we de boel samen. Echt vlot verliep het op eieren komen niet. Ik zag ook geen enkele duif met een takje in de snavel. Dat zijn geen goeie voortekens. Had het te maken met het niet bijlichten? Feit is, dat de tweede helft van de jonge duivenvluchten in de prestatiecurve een dalende tendens liet zien. Dat heeft te maken met vorm, niet met aanleg. We kenden immers ook seizoenen die precies omgekeerd verliepen. De duivinnen waren in 2023 zwaar in de meerderheid. Relatief weinig doffers, terwijl de doffers bij ons elk jaar weer het mooie weer maken. De twee beste duiven van jaargang 2023 zijn duivinnen. Beiden huisden op het kasthok!

Kweekstrategie

Het afgelopen kweekseizoen kweekten we in hoofdzaak uit tien “kweekkoppels”. Daarnaast hadden we negen “B-koppels” en een mooie groep “voedsters”. In grote lijnen afgekeken van Willem de Bruin. De meeste jongen hadden we uit genoemde A-koppels. De beste drie junioren van afgelopen jaar komen er uit. Nummer vier en vijf komen uit “B-koppels”. Voordeel van deze methode is, dat je snel ziet wat de kweekwaarde van je uitverkoren duiven is. Heb je, dankzij voedsters, zes of acht nakomelingen uit een bepaald koppel, dan kun je na het vliegseizoen de balans opmaken. Onze 2e en 3e asduif komen uit hetzelfde koppel. Een derde jong eruit boekte een regiozege. Daar zou je er graag meer van hebben! De realiteit is, dat je blij mag zijn met één zo’n koppel. De ouderdieren blijven samen, maar de kans, dat ze volgend jaar weer zo succesvol kweken is niet zo groot. Nadeel van kweken uit een beperkte groep ouderdieren is, dat je vrij snel veel verwante duiven kweekt. Dan denk je al snel aan een gevleugelde uitspraak van ons aller Johan Cruijff. “Elk voordeel …..”

Hengstenkweek

Ooit leek deze methode “het ei van Columbus”. Meerdere liefhebbers verdiepten zich in deze methode. Een goeie doffer in een speciale “hengstenbak” met meestal vier duivinnen. Dan kon je in één ronde vier koppels nazaten uit je favoriet fokken. Op de één of andere manier kwam het de kwaliteit van de nazaten niet ten goede. De “hype” waaide over en je hoort er niets meer van.

K.I.

Wereldwijd verbreid en in de moderne veehouderij niet meer weg te denken. Vroeger sprak men van de “motorbolle”. De inseminator van het K.I.-station kwam per motorfiets naar de boer om de tochtige koe te insemineren. Niet alleen bij runderen is deze methode de gewoonste zaak van de wereld. Ook varkensboeren en paardenfokkers hebben zelf geen beer of hengst meer nodig. De natuurlijke dekking verloor het in de meeste gevallen van K.I.  En in de duivensport? Vorig jaar zat Jos Thoné in een panel in Doetinchem op de Habru-dag. Van Jos was bekend, dat hij met K.I. werkte. Ik herinner me de naam van “Artificial Jutta”. Ik besloot hem ernaar te vragen. Hij probeerde een eerlijk antwoord te geven. Het vakkundig afnemen van sperma van doffers is niet zo eenvoudig. Daarbij komt, dat de kwaliteit van de nafok toch minder goed is dan verwacht mocht worden. Kortom: technisch is het goed mogelijk, maar misschien is het alle moeite niet waard en is de natuurlijke methode toch beter. In de natuur krijgt een doffer meer rust en bereikt de seksuele activiteit in de periode van het drijven een functionele piek. Met K.I., net als met “hengstenkweek”, willen we iets forceren. Stieren en hengsten staan aan het hoofd van een kudde. Duiven hebben hun eigen voortplantingscyclus en leven paarsgewijs. Dit wezenlijke verschil verklaart mogelijk de tegenvallende resultaten van  “hengstenkweek” en K.I. bij postduiven, is mijn gedachte.

Kweekplan

In mijn optiek heb je “B-koppels” nodig, om toekomstig kweektalent te ontdekken. Bij de “A-koppels” zitten bij ons de bewezen asduiven uit voorgaande jaren. Bij de “B-koppels”zie je vaak latere jongen uit de beste kwekers. Ook nieuw aangeschaft materiaal. Deze duiven moeten zich nog bewijzen. Hieruit kweken we meestal twee jongen voor onszelf. “B-koppels” worden ook als voedster ingezet om jongen van “A-koppels” groot te brengen.  Soms promoveert een B naar A-status. Het omgekeerde komt ook voor. Een A kan B worden, als het rendement tegenvalt. Weet een gedegradeerde duif het jaar erop wederom niet te overtuigen, dan is het exit of in het gunstigste geval “voedsterstatus”.

Inteelt

Eén van mijn compagnons raakte afgelopen zomer een beetje in de ban van inteelt. Hij had literatuur gevonden over dit onderwerp en wilde uit onze beste kweekduiven wat jongen kweken (vader x dochter en moeder x zoon). Ik vond het een prima idee. Wat inteelt materiaal uit je beste duiven achter de hand houden voor reserve en om mee te experimenteren. Waarom niet? Wat ik me herinner uit experimenten van dokter Whitney, is, dat je al snel heel veel duiven krijgt. Als je vier generaties (F4) inteelt, moet je een lange weg afleggen om de vierde generatie te bereiken. Duiven worden weliswaar “homozygoot”, maar er treedt ook degeneratie op. Duiven worden minder vitaal. Het “heterosis-effect” (bastaardsterkte) moet de beloning zijn van veel noest voorwerk. Eén niet onbelangrijk detail is me altijd bijgebleven. Intelen met een goede duif is tijdverspilling. Alleen een uitzonderlijke duif (Nationale asduif, Olympiadeduif e.d.) komt in aanmerking. We hadden jongen uit vijf inteelt-koppelingen, waarvan in ieder geval vier koppels niet aan dit criterium voldeden. De late jongen uit de eerste inteeltgeneratie vielen me in de hand niet tegen. Een leuk experiment. De jongen uit het op papier beste koppel, mogen blijven. De rest kan weg. Dokter Whitney deed nuttig onderzoek, had honderden duiven, maar ik heb nooit gehoord of gelezen, dat uit zijn experimenten nationale winnaars zijn ontsproten. Wel weet ik, dat het “heterosis-effect” in de plantenwereld wel degelijk van belang is. Ook het fokken van de ideale legkip, heeft altijd mijn belangstelling gehad. Honderd jaar geleden hadden we in ons land onze Barnevelder. Een goed bevleesde legkip, met dubbelgezoomd verenkleed, een mooi bruin ei en aan het eind van de legperiode een aantrekkelijke kippenbout. Dat was honderd jaar geleden. Sommige mensen noemen de bruine “legmachientjes” uit de moderne megakippenstal nog steeds “Barnevelders”. Ten onrechte. In de pluimveesector draait het om rendement. Liefst  veel eieren en zo min mogelijk voederkosten. De “witte leghorn” is een kip met veel goeie eigenschappen. Onovertroffen als legkip en bescheiden in voederopname. Eén minpuntje: ze legt spierwitte eieren. In de supermarkt zijn bruine eieren favoriet bij de consument. Dus duurder. De uitdaging bij het ontwikkelen van de ideale legkip was een productiekip, met optimale legkwaliteiten, bescheiden voederopname, goeie gezondheid, een rustige natuur en …  een bruin eitje. Die kip kwam er. Hoe ze het precies deden is geheim. Meestal is een fokzuivere witte leghorn het moederdier en een bruine haan de vader. Deze combi levert uitsluitend genuanceerde bruine hennen en witte hanen. Het zijn ranke kippen, met een bescheiden voederopname, optimale leg (bruine eieren) en prettig gedrag ( rustig en nieuwsgierig, niet agressief naar elkaar, niet overmatig vlieglustig, etc.) In hoeverre de ouderdieren ingeteelde (F4) dieren zijn, durf ik niet te zeggen. De branche is er uit concurrentieoverweging geheimzinnig over. Zou mij niet verbazen als er gebruik gemaakt wordt van het “heterosis-effect” (bastaardsterkte).

Realiteit

Het is interessant om over erfelijkheid te lezen. Darwin en Mendel zijn namen die me meteen te binnen schieten bij het onderwerp. Als postduivenliefhebber zijn we vooral geïnteresseerd in de onzichtbare eigenschappen. Dat maakt het niet gemakkelijk. We hebben de mand nodig, om te ontdekken welke duiven het snelst huiswaarts keren. Jan Suijkerbuijk had het altijd over “het kompasje” van de goeie duif. Het richtinggevoel.  A.S. schrijft in zijn columns dikwijls, dat een duivenvlucht vooral een oriënteringswestrijd is. De duif, die zijn of haar hok voorbijvliegt, maakt onnodig veel kilometers. De G.P.S. verslagen van Michel Beekman leveren waardevolle informatie op en helpen bij het ontrafelen van het mysterie. Doorzettingsvermogen is ook een onzichtbare eigenschap. Een duif die “flierefluitend” huiswaarts keert en onderweg zijn “terrasjes” pakt, komt steevast te laat. Dan hebben we nog de regelmatige vliegers, die bijna altijd prijs vliegen, maar steevast in de middenmoot of achterhoede. Ze laten zich niet gek maken, hebben een vaste koers, maar zorgen nimmer voor een adrenalinekick.  Liever zie ik een “pointeur”.  Onze “Olympic Frank” was in 2020 zo’n duif. Hij zat rats aan de kop, of kwam uren te laat. Een tussenweg was er niet. Zijn prijspercentage was zeer matig, maar wel werd hij Neerlands beste voor de Olympiade.  Onze “Cor van Gogh” was vorig jaar eigenlijk  beter. Zes keer op rij prijs, waarvan vier keer puur kop in groot verband. Op zijn laatste twee vluchten arriveerde hij na de prijzen, maar kwam wel zeer gemotiveerd en pal uit het noorden thuis. Dat zie je alleen, als je de grote favoriet nog mist en blijft turen in de lucht, ook als de prijzen verdiend zijn. Van duiven van uitzonderlijk kaliber, blijf je dromen. Het kweken van zulke duiven blijft een zoektocht. Een kweeklijn met meerdere echt goeie duiven in het voorgeslacht biedt kansen. “Trouw nooit het enig mooie meisje uit een familie”, zei een onderwijzer op de lagere school ooit. Genenstapeling noemen ze het, als er veel echt goeie duiven op de stamkaart staan. Nooit verkeerd.  Interessant is het te lezen, hoe topliefhebbers hun beste duif hebben gekweekt. De laatste kerstverkoop van zomerjongen van  Willem de Bruin via “de Duif” werd weer een grandioos succes. Leerzaam wintervertier om de afstamming na te pluizen. Willem heeft een basis met sterkhouders als “Hurricane”, “Murphy’s Law” en “Uranus”. Als je dan leest hoe hij zijn beste junioren kweekte, zie je de inbreng van een nationale topduif van Comb. Lin opduiken in de afstamming. Hieruit vielen echte “koningskinderen”, die het seizoen glans gaven. Het beste van jezelf, tegen het beste van een concurrent c.q. sportvriend. Het lijkt een beetje op het heterosiseffect. Nooit stil zitten, steeds blijven zoeken naar beter. Het kenmerkt veel grote kampioenen.

Kweekkoppels

De komende zes weken ga ik me in gedachten bezig hoeden met het formeren van de kweekkoppels voor komend jaar. ’s Avonds in bed als ik ga slapen, in de auto tijdens een lange rit op de snelweg, steeds zie ik in gedachten twee duiven die samen het ideale kweekpaar vormen. Soms ga ik er voor zitten, pak de stambomen erbij en maak een lijstje. Het blijft allemaal koffiedik kijken. Toch voorspelde ik afgelopen jaar, net als  vorig jaar, uit welk koppel onze beste duiven zouden komen. Dat geeft extra voldoening. Zou het allemaal toeval en geluk zijn, dan kun je ook gewoon doffers en duivinnen los laten op het hok en de duiven zelf laten kiezen. Nu heb ik de illusie, dat het wijsheid was. Onze beste jonge duiven kwamen de laatste jaren dikwijls uit éénjarigen. De beste vlieger als junior en de beste kweker als jaarling. Toeval en geluk heb je nodig om goeien te kweken, maar het begint steevast met  kwaliteit! (wordt vervolgd)