Op hoop van zegen (8)

Eindelijk

José is een dagje de hort op met vriendinnen. Of moet ik zeggen goeie kennissen, want echte vrienden zijn net zo dun gezaaid als echte topduiven.  De duiven zijn verzorgd, de groentetuin ligt er in mijn ogen strak bij. Het bedrijfsterrein van broer Henk behoeft geen snoeibeurt en bij de duivenclub heb ik onlangs ook geschoffeld en gesnoeid om het enigszins representatief te houden. Een kleine bijdrage, vergeleken bij sommige clubgenoten, die soms vier dagen per week op de club zijn en waar ik echt respect voor heb. De toegezegde bezoekjes aan enkele dierbare oud-collega’s kunnen wachten en de aan José beloofde klussen in huis zijn in mijn ogen evenmin spoedeisend. Eindelijk een goed moment om achter de laptop te kruipen en nummer acht te produceren. De jonge duiven africhten is wel broodnodig, maar het weer is ongeschikt. De oudste groep junioren is één keer in Ravenstein geweest en daarmee voldoe ik nog niet aan de Martin Geven doctrine, die voorschrijft, dat je in onze omgeving drie keer over de grote rivieren afgericht moet hebben. De 14 duifjes op naam van José zijn twee keer in Elst geweest. De eerste keer kostte dat haar vier troeven. De tweede keer, eergisteren, verliep voor haar vlekkeloos. Voor José had ik twintig ringen (Lady’s League). Onze laatst gekweekte junioren had ik voor haar gereserveerd. Twintig stuks dus en de zusjes “Lieve 999” en “Lize 000” waren van de vijfde ronde en begin april geboren. Voldoen dus nog niet aan de 100 dagen limiet van WdB. Toch wil ik ze volgende week spelen op de eerste vlucht. Dat vergt dus veel geduld en voorzichtigheid. Ik bracht ze de afgelopen weken weg naar de kerk en de Voorsterklei. “Kippeneindjes”  van één tot drie kilometers. Toen naar het pontje van Bronkhorst (hemelsbreed ongeveer 5 km) en vervolgens “Doesburgse Dijk” (plm. 12 km). Ze zaten al in het hok, toen ik thuis kwam. Dat is gevaarlijk, want je wordt dan overmoedig en overschat je favorietjes. Doordat de weg bij Brummen is afgesloten vanwege werkzaamheden, besloot ik het over een andere boeg te gooien. De traditionele volgende stap (Velperbroek) besloot ik over te slaan en via de A 50, waar momenteel richting Apeldoorn nog wel aan de weg gewerkt wordt, maar de belemmeringen zijn opgeheven, reed ik richting Elst (30 km). Het weer was omgeslagen van koel met westenwind, naar behoorlijk warm met oost in de wind. Dan moeten er alarmbellen gaan rinkelen. Niet dus! Vroeg in de ochtend en samen met de oudere jongen zou dat moeten kunnen. Dacht ik. Voor jongen van tien weken oud, was dat iets te veel van het goede. De oudere junioren kwamen vlot naar huis, maar de duifjes van José hadden onderweg blijkbaar de aansluiting gemist. Eén voor één druppelden ze met grote tussenpozen binnen. Ook de volgende dag nog drie. Helaas bleven er vier van de achttien definitief achter. Dat nam ik mezelf kwalijk. “De knupkes moeten er toch op”, zeiden Martin en Joke altijd. Ze moeten een keer één voor één, of na een nachtje buitenslapen, thuis komen om een grote jongen of meid te worden. Ik probeerde me met hun woorden te troosten, maar in mijn hart voelde ik me schuldig. Niet alleen hoogmoed, maar ook overmoed komt voor de val!

Lossen

Iedere duivenliefhebber heeft bepaalde plekjes, waar hij zijn duiven naar toe brengt in de africhtingsfase. Zelf heb ik die ook. Soms neem je afstand van lossingsplekken. De vervallen, oude steenfabriek bij Velp was jarenlang een favoriete plek voor veel liefhebbers. Enige jaren geleden greep een havik kort na lossing één van mijn duifjes. Dat is frustrerend, maar kan gebeuren. Toen ik de volgende keer weer bij de steenfabriek loste, gebeurde precies hetzelfde. Blijkbaar zat er een havik braaf te wachten op de volgende duivenhouder, die voor het “voermoment” zorgde. Onze duiven zijn te dierbaar om ze als haringen in het Dolfinarium te voeren aan de roofvogel. Bij die steenfabriek kom ik nooit meer! Er zijn echter meer gevaren bij het lossen van duiven. Vorige week loste ik de duiven van José op ongeveer 10 kilometer van huis. Na de slecht verlopen eerste Elst, wilde ik de draad weer oppakken. De plek was voor mij nieuw, de zon stond verblindend aan de hemel en er was veel wind. Ik opende de achterklep, keek of de kust veilig was en opende de mand. De duiven twijfelden en toen ineens schoten ze eruit. Ze namen een verrassende koers en één duifje vloog op nog geen halve meter hoogte tegen een onverwacht verschijnende auto. Ik zag het voor mijn ogen gebeuren en kon mezelf wel voor het hoofd slaan. De jonge automobilist reed kalm en schrok van de duiven, die hem tegemoet vlogen en over en naast zijn auto het luchtruim kozen. In gedachten zag ik veren en bloed, maar er zat een engel op mijn schouder. De duif landde op de pootjes voor de inmiddels stilstaande auto en vloog binnen een seconde weg, alsof er niets gebeurd was. Ik was er niet gerust op. In gedachten zag ik het onschuldige beestje alsnog dood uit de lucht vallen. Hoe kon ik zo roekeloos lossen? Ben je gek met ieder duifje, behandel je ze alsof het je kinderen zijn en dan zoiets! De automobilist reed lachend verder. Heeft waarschijnlijk niets gehoord, of gezien en was mogelijk verbaasd, dat er een duif vanaf de weg voor hem opvloog. Onderweg in de auto werd ik misselijk. Telkens keerde het beeld van dat ene duifje terug op mijn netvlies. Het was een vetblauwtje en in het groepje van José zitten drie vetblauwen. Ik kon me niet voorstellen, dat het duifje terug zou keren in Gietelo. Thuis gekomen ging ik meteen, maar met lood in de schoenen, naar het hok. Alle duifjes waren thuis en zaten op me te wachten. Ik kon het amper geloven. Pfff…  De drie vetblauwtjes werden secuur van top tot teen bekeken, maar er lag geen veertje verkeerd. Ik keek als een topvoetballer naar de hemel om de hogere macht te bedanken voor dit kleine wonder. Voor hetzelfde geld heb je een dode duif in de auto en een schadeclaim aan de broek! De moraal van dit verhaal? Kijk heel goed uit bij het lossen van je duiven. Als ze uit een donkere mand stormen met z’n allen, zien ze de eerste tientallen meters niets. De ogen moeten zich aanpassen aan het verblindende zonlicht en door de wind nemen ze vaak een onverwachte, gevaarlijke wending. Blijf weg bij benzinepompen, met onverwacht verkeer en allerhande obstakels. Hou rekening met verkeersborden, lantaarnpalen en andere hindernissen. Kijk uit, als je vlak bij een snelweg lost, want duiven kiezen door de wind soms een onlogische start en vooral vrachtwagens zijn gevaarlijk. Dat weet Albert als geen ander. Hij woonde destijds in het Tolhuis te Voorst en als hij de duiven losliet, vlogen de duiven laag over de heg over de drukke Rijksstraatweg, soms rakelings voorbij aanstormende vrachtwagens. Ik zag het met eigen ogen. In 2019 vloog bij Bram een overgewende favoriete asduif, pardoes tegen een lantaarnpaal bij de dagelijkse training. Kaduuk! Zon, wind, verkeer, roofvogels en obstakels. Kijk goed uit, als je een mand open trekt! Ik hoop, dit jaar 72 te worden en heb al heel wat mandjes geopend. Altijd voorzichtig en dan maak je met al je ervaring een beginnersfout, die bijna fataal afliep.

Roofvogels

Opgekropte frustratie is voor mij de belangrijkste drijfveer om een blog te maken en de ellende van me af te schrijven. In maart en april had ik veel last van kromsnavels. In mei nam de overlast zienderogen af. Het laatst gespeende jong op 4 mei, met een ring om van een overleden jong, werd met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in juni gepakt door de slechtvalk. ‘903 was dit jaar niet ons geluksnummer. Tenminste tien duifjes vielen ten prooi aan roofvogels. Drie keer zag ik het afgelopen jaar het fatale moment voor mijn ogen gebeuren. Eén keer verjoeg ik de vrouwtjessperwer van een geslagen duif op ons gazon. Deze ’27 kreeg de toepasselijke naam “Sperwer”. Tot mijn verrassing kreeg deze duivin afgelopen dinsdag haar chipring om. Ze liep blijkbaar geen trauma op. Ze was piepjong, zat maximaal drie seconden in de greep van de sperwer en liep amper verwondingen op. Niet beseffend, dat ze bijna wijlen was. Een andere verklaring kan ik niet bedenken. De overige keren was het de mannetjeshavik, die nog piepende en zwalkend rondvliegende junioren, moeiteloos uit de lucht schepte voor mijn getergde ogen. Halverwege mei begonnen de duiven hier aan huis prima te vliegen. Na het loslaten meteen uit het zicht vertrokken. U kent dat. Zulke duiven hebben weinig van roofvogels te vrezen. Zeker de havik, een echte opportunist, weet dan genoeg. De slechtvalk is een ander verhaal. Als ik een mandje duiven op enkele kilometers van huis gezamenlijk los trek en ze arriveren gezamenlijk thuis, minus één duif, dan denk ik aan de slechtvalk, vooral als ze opvallend lang weg blijven en angstig zijn bij thuiskomst. Met roofvogels moeten we leven in de groene long van de gemeente Voorst. We kweekten voor eigen gebruik ongeveer 100 junioren.  ‘901 t/m ‘980 voor mij  en ‘981 t/m ‘000 van een totaal andere ringenserie voor José. Tot nu toe zijn er plm. 30 weg. Er zijn duiven uitgeselecteerd doordat ze op het gebied van gezondheid of vitaliteit door de mand vielen, er zijn duiven verongelukt of weggebleven van africhtingsvluchten en er zijn duiven gepakt door de kromsnavels. Als er na afloop van de vluchten nog vijftig zitten in Gietelo, hebben we een goed jaar gehad.

Voeren

Meerdere liefhebbers vroegen belangstellend, hoe ik de duiven voer. Ik beloofde er een alinea in een blog aan te wijden. Om met de deur in huis te vallen: ik voer licht en gevarieerd. In de schuur heb ik een batterij voertonnen. Deels bestemd voor de kippen en onze rode kater en ter voorkoming van ratten en muizen. Voor de duiven heb ik één ton gereserveerd voor “junior” voer. Eén ton is voor “recuperatie”. Daarnaast staat de ton voor “vetrijk”. Ook heb ik een ton voor “rijst/ inkorving” en een ton “detox”. Die laatste ton is een experiment en geïnspireerd door voerspecialist Willem Mulder. Ik voer op gevoel, rekening houdend met gewicht van de duif, buitentemperatuur en omstandigheden. Gerst is voor mij geen vies woord. Onze duiven eten het graag. Deels in de vorm van gort (gepelde gerst). Ik herinner mij uit mijn jonge jaren, dat er liefhebbers waren die aan hun junioren gebroken kippenvoer gaven en beter speelden dan liefhebbers die geloofden in duivenbonen en erwten. Mijn gewezen leermeester en boezemvriend Jan P. Suijkerbuijk was gek op gerst. Menig keer vroeg hij me een zak dikke (brouwers)gerst voor hem mee te nemen. Jan had namelijk geen auto. Ook zag ik hem dikwijls handmatig de erwten verwijderen uit het voer voor de weduwnaars. Van wijlen Jan de Visser uit Axel kreeg ik de tip variamax te voeren aan de jongen. Mijn favoriete voer is gevarieerd en licht. Paddy en rijst vormen een prima aanvulling en goed bij warm weer, alsmede inkorving. Eigenlijk is voeren heel logisch. Bij warm weer hebben duiven minder energie nodig om zich te verwarmen en bij koud weer is het andersom. Daar hou je rekening mee. Als duiven te licht worden, voer je wat meer en wat zwaarder en omgekeerd. Bij een vitessevlucht voer ik de duiven niet speciaal op. Als de afstanden groter worden en de verwachte omstandigheden moeilijker, anticipeer je daarop. De ton “vetrijk” wordt dagelijks benut. Voor de variatie en een gladde pluim dagelijks een greepje door het voer en vanzelfsprekend meer als er echt gewerkt moet worden. Mijn manier van voeren: ’s ochtends na het opheffen van de verduistering gaat het schuifje naar de ren open en stormen de duiven de ren in. Ik voer ze dan een klein beetje op de voertafel. Laat mijn handen door de driftig pikkende bende gaan en bekijk en voel hoe de duiven er uit zien. Zo krijg je vanzelf tamme duiven. Deze manier van werken is ingegeven door mijn allergie. Eerst de rennen schoonmaken zonder duiven in de buurt. Daarna, als de duiven in de ren zitten of buiten vliegen, de hokken kuisen. Zo min mogelijk stof veroorzaken. De duiven zitten in de rennen op roosters, in de hokken overwegend op metselzand en voor een klein deel in combinatie met een dunne laag stro. Elke ochtend zeef ik het zand. Ik haal de ongerechtigheden/ mest met mijn blote handen tussen het zand vandaan en zeef het in een bloembollenzeef. Die haalde ik bij tulpenboer Arjan Wesselink. Goeie investering. De zeef gebruik ik in het seizoen dagelijks en gaat jaren mee. Een schoofje tulpen kost beduidend meer en gaat maar een week mee. Het dagelijkse cleanen en zeven van de zandvloer kost me vijf minuten per dag, dus dat valt ook mee.  Na het vliegen mogen ze even in de tuin rondbanjeren. Ik ben in de buurt en strooi her en der wat kleine hoopjes met grit en mineralen, vermengd met wat rijst of detoxvoer. Ter afleiding. Zodoende slopen ze me niet de hele groentetuin. Ik maak het mengsel een beetje vochtig met de inhoud van de fles Naturaline, die ik onlangs aanschafte. Verder bezwijk ik in de voerhandel niet voor de schappen met allerhande ondersteunende poeders en drankjes. Iedereen moet doen waar hij/ zij zich goed bij voelt, maar ik hou het liever simpel en dicht bij de natuur. Samenvattend kun je stellen: investeren in goed en gevarieerd (licht) voer. Grit en mineralen dagelijks ter beschikking. In de ochtend trainen en voor het loslaten in kleine hoeveelheid licht voeren, bij binnenkomst idem dito en vervolgens de duiven hun portie geven in de ren op de vloerplank. Zorgen, dat ze genoeg krijgen, maar nooit verzadigen. ’s Avonds stormen ze het hok binnen vanuit de ren en krijgen dan genoeg te eten. In mijn optiek hebben ze voldoende gehad als meerdere duiven de waterbak op zoeken om te drinken. Daarna worden de voerbakken aan de wand opgehangen, om geen muizen aan te trekken. En verder?  Mijn tuin staat ten dienste van de duiven. Ze mogen er even grasduinen, maar ik zie erop toe, dat ze de boel niet “vernaggelen”. In de ren krijgen ze hun krop sla. Volledig natuurlijk verbouwd, zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Liefst iets doorgeschoten met kluit.

Kwaliteit

In de duivensport draait het uiteindelijk altijd om de intrinsieke kwaliteit van de duif. Als ik terugdenk aan voor mij extreem goeie duiven, dan waren er altijd een heleboel hokgenootjes, die gewoon een simpel prijsje in de middenmoot of nog minder behaalden. Het zit dus niet in poeders of flesjes. Zonde van de centen en als je pech hebt, werkt het averechts. Op eigen hok proberen we door streng te selecteren op prestatie, vooruit te komen. We vertrouwen daarbij met name op de prestaties , die op eigen hok behaald zijn. Met onze voermethode en onze manier van doen. Natuurlijk zoek je altijd naar nieuwe, betere bloedlijnen. Jaarlijks proberen we op bescheiden schaal nieuwe duiven uit. Vaak uit duiven gekweekt, waarvan de (groot)ouders een vermogen gekost hebben. In de regel zijn de nieuwe probeersels laatjes of laatzomerjongen. Je moet dan aftasten, hoe je ze moet koppelen. Soms krijg je al heel snel de bevestiging, dat het veelbelovend is. Meestal blijken het “nieten”, net als in een loterij. Afgelopen week verspeelden we twee nestmaatjes van een africhting dicht bij huis. Uit zo’n veelbelovend talent met grootouders van onbetaalbare wereldklasse. Natuurlijk verdient zo’n laatje nog een nieuwe kans, maar dan moet het  wel snel duidelijk zijn. Aan “papieren tijgers” zonder kweekwaarde heb je niks!

Succes

Volgende week met de jongen voor het echie.  De één speelt scherp en speelt voor de vroege prijzen. De ander speelt om de jongen ervaring te laten opdoen. Jonge duiven, die in hun geboortejaar alleen de natour in een klein spreidingsgebied spelen, komen het jaar erop vaak van een koude kermis thuis. Toch klopt dit niet altijd. Eijerkamp speelt afgelopen week op Gray 1 en 3 in de GOU met twee jaarlingnestbroers, die alleen natour deden. Eijerkamp kennende, zullen ze wel uitgebreid afgericht zijn, maar toch. Waarschijnlijk onverduisterd in hun jeugd en niet geforceerd door weduwschap, nestjes e.d. Uitzonderingen bevestigen echter de regel. Clubgenoot Cor Wenink denkt puur overnachtfondgericht. Hij speelt zijn jongen het liefst op de vroege tour. Het gaat hem vooral om de ervaring die ze opdoen, ook in een groot spreidingsgebied en met twee nachten mand. In eigen club hebben we vooral fondliefhebbers. De meesten spelen met de junioren op de natour, op de taartvluchten, of helemaal niet. Ik ben geen fondspeler, maar opteer voor de methode van Cor Wenink. Zijn prestaties op het zware werk bewijzen, dat zijn doenwijze vergelijkenderwijs niet verkeerd is. Er zijn vele wegen, die naar Rome leiden, maar van St. Vincent naar de gemeente Voorst telt alleen de kortste weg. Zonder brede ervaring vind je die niet. En voor allen die vrijdag de jongen inzetten: zorg dat ze gezond zijn, fatsoenlijk afgericht en laat ze bij twijfel nakijken door een deskundige duivendierenarts. Desnoods sla je de eerste vlucht over. Succes!
(wordt vervolgd)