Op hoop van zegen (20)
Toos
Precies 95 jaar geleden, werd moeder Toos in buurtschap Klein Amsterdam geboren, als jongste telg, in een gezin met zeven kinderen. Zeventien november 1929. Als “crisisjaren” staat die periode te boek. Op 23 februari van dit jaar stierf ze vredig. Ze was op. De laatste telg van haar generatie in onze familie. In augustus verstrooiden haar zes kinderen de as van vader en moeder vanaf de kop van een kribbe nabij “Het Gelders Hoofd” op de Voorsterklei. Zingend en schouder aan schouder omarmd stonden we, terwijl de gemengde as deels wegdreef en deels zakte in het stromende IJsselwater. Bloemhoofden uit onze tuinen markeerden de onzichtbare as, die stroomafwaarts werd meegevoerd. Een gedenkwaardig moment. Vanmiddag herdenken we onze ouders tijdens een “Bourgondisch buffet” bij Bello in Hall. Vorig jaar op de verjaardag van moeder waren we er ook. Gerrit Bello, de pater familias en oud-eigenaar, zelf ook tweede helft tachtig, schoof bij ons aan tafel en haalde oude herinneringen en anekdotes op. “Volgend jaar op 17 november spreken we weer op deze plek af. Jij bent er bij leven en welzijn bij en moeder Toos ook, als het ons gegeven is”, sprak ik met hem af. Gerrit knikte instemmend. Toen moeder overleed in februari, was er een rouwkaart van de familie Bello. Hoop Gerrit en zijn vrouw vandaag nog even te ontmoeten, tijdens het eten in Hall.
Dromen
Over het algemeen ben ik een goede slaper, in tegenstelling tot José, die een “hazenslaap” heeft. “Heb je nog gedroomd?” Die vraag stuurt José vaak op me af in het ochtendgloren. Ik antwoord vaak met een wedervraag. Eigenlijk dromen we beiden niet zo vaak en vaak is het onsamenhangend en kunnen we het gedroomde niet of nauwelijks reproduceren. De afgelopen weken, droomde ik ’s nachts regelmatig. Dan word ik midden in de nacht wakker en denk dan verder over dingen, die ik net gedroomd heb. Het zijn mijn jeugdjaren op de kleuterschool, de lagere school en de jaren op het vervolgonderwijs. Het zijn geen nare dromen of nachtmerries. Als het om mijn prille jeugd gaat, zijn het een soort sprookjes in een kabouterbos. Als kleuter vond ik klasgenootje Dinie een leuk meisje. Blond met blosjes op de wangen. “Frekie geet met Dinie”, zongen klasgenootjes plagerig. Hoe wisten ze, dat ik Dinie leuk vond? In mijn droom wonen we in een holle boom. Ik sprokkel houtjes in het bos en Dinie kookt op ons fornuisje een papje van eikels, beukennootjes en kastanjes. Tussen twee bomen is een waslijntje gespannen, waar onze kleren vrolijk wapperen in de wind en ik heb een groentetuintje en wat kippen. ’s Avonds lezen we samen boeken bij kaarslicht in onze holle boom en slapen in een ledikantje gevuld met stro. Hoe onschuldig kun je dromen?
Jan
Volwassenen zullen ongetwijfeld mijn dromen herkennen. Ieder kind is wel eens verliefd, denk ik en ieder heeft zijn of haar eigen jeugdherinneringen en kinderlijke romances. Op de lagere school was ik een braaf jochie. Ik deed goed mijn best en ging met plezier naar school op mijn tweedehandse, blauwe “doortrappertje”. Eerst langs het duivenhok van Adriaan Kik, met zijn rondklapperende, zwarte doffers. Dan langs de woning van Dinie en vervolgens de woning van Jan ten Hove. Jan was een geboren pechvogel. Hij had een mank been ten gevolge van polio en leed aan een ernstige stofwisselingsziekte. Jan lag in zijn jonge jaren vaak en langdurig in het ziekenhuis en was klein voor zijn leeftijd. Ondanks zijn beperkingen was hij voor de duvel niet bang en meestal opvallend realistisch en vrolijk. Hoewel hij soms weken of maanden niet op school was en daardoor veel miste, was er van doubleren geen sprake. Jan was slim en we trokken vaak samen op. Kievitseieren zoeken, waarbij Jan ondanks zijn aangepaste schoeisel, zijn poliobeen en zijn dikke buikje, op zijn tandvlees mee hobbelde zonder te piepen. Of eendeneieren zoeken in “Zilvense Broek”, waar ik nog nooit van gehoord had, of de eieren van de havik in een naaldboom in het Empese Veld uit het nest schudden. We deden het met goeie bedoelingen, want roofvogels pakken zangvogels, jonge kieviten en jonge haasjes. Wisten wij veel? Ook haalden we in mei jonge kraaien uit de holle knotten van wilgen in Empe. In onze schooljaren waren jonge kraaien populair. Veel kinderen probeerden een jonge kraai tam te maken. In een kistje of oud konijnenhok werd de kraai geplaatst en gevoerd met geweekt brood. Anderen gaven ochtendvoer van de kippen. Soms bliezen ze de kraaienmars, maar sommigen slaagden erin om de kraai in leven te houden en echt tam te maken. Dan vloog de kraai gewoon buiten en landde op commando op de hand van de eigenaar. Ik herinner me de kraai van Johnny Hensbergen, van Roelie Weijenberg en van mijn duivenmaatje Rini Vos. Bij Rini zat de kraai meerdere jaren tussen zijn duiven in het duivenhok. Als hij de duiven los liet, probeerde de kraai mee te vliegen met de duiven. Vanuit de tuin van ons huis, zag ik het tafereel. Rini woonde goed honderd meter bij ons vandaan en het was een koddig gezicht om rondcirkelende duiven te zien met daar tussen het afwijkende vliegbeeld van een kraai. Sommigen slaagden erin om de kraai eenvoudige woordjes te laten roepen, zoals “Gerrit”. Mijn eerste vissenkom was een glazen bak met stekelbaarsjes. Jan wist, waar je stekelbaarsjes kon vangen. Een mooie vriendschap met een jongen, die al jong wist, dat hij niet oud zou worden. Op Jan kom ik zeker nog wel een keer terug.
Spelletjes
In onze jonge jaren was de televisie een opkomend medium. Geleidelijk verscheen het “zwartwitkastje” in steeds meer gezinnen. Televisie was een inspiratiebron voor kinderspel. We waren thuis laat met televisie. Op de lagere school keek ik thuis bij vriendje Gerrit Kroon op zaterdagmiddag naar “Rawhide”. Een cowboyserie met o.a. Clint Eastwood. Ook zanger Roy Orbison maakte een verpletterende indruk in een eigen show. De avonturen van “Ivanhoe” zag ik nooit op televisie, maar vriendjes speelden met zelfgemaakte zwaarden de scenes na. Ik herinner me, dat “tollen” in mijn jonge jaren een rage was. Met een zweepje sloegen we met ferme klappen naar de paddenstoelvormige tol. Ook “landjepik” speelden we. Hinkelen was op zeker moment mode en met een p.v.c. pijpje bliezen we papieren pijltjes of “sneeuwklapbessen” van de struiken in het najaar. De meisjes waren druk met “elastiektwist” en ook herinner ik me een spelletje met gekleurde draden tussen de vingers, waarmee je allerlei vormen kon maken, zoals de “kop-en-schotel”. Met buigbare gele p.v.c. pijp werden er “hoelahoeps” gemaakt, die je moest ronddraaien om je heupen en er waren toen al bofkonten met rolschaatsen. Knikkeren deden we natuurlijk ook. Eerst waren er simpele lemen knikkers, maar al snel verschenen er fraai gekleurde glazen knikkers en stuiters in verschillende maten. Die kreeg moeder gratis bij een fles “Abro” of een pak “Sneeuwwit”. Zegeltjes en reclame zijn van alle tijden. De knikkerzak, door moeder met de naaimachine gemaakt, ging mee naar school, want je probeerde in het spel om de knikkers te spelen. Met name meisjes raakten op zeker moment in de ban van het balspel. Met twee, drie, vier of meer ballen kaatsen tegen de muur en sommigen leerden echt jongleren. Als een rage voorbij ging, was er altijd het vertrouwde voetbalspel. Steevast eerst “poten” en dan “partijtje kiezen”. We liepen op de “Robinson” schoenen van Jan Stukker, die steevast “Stokkers” genoemd werd in de volksmond. Anderen droegen de “Ford” schoenen van concurrent en voetbalicoon Wim Hofman. Beiden waren in hun werkplaats druk met verzolen en hakken plaatsen, want onze schoenen versleten snel door het voetballen. Als je Stukker of Hofman ontmoette, keken ze eerst naar je voeten. Dat werd een tweede natuur en soms wist je, dat je het verkeerde merk droeg. In die tijd verschenen er steeds meer automaten in het straatbeeld. Automaten voor sigaretten en voor shag. Ook automaten gevuld met Smith’s chips, Nuts, Mars, Bounty en Treets of met rollen King pepermunt, Stophoest en Auto- of Voetbaldrop en ademverfrisser. Bij Boogman stond een soort bolvormige automaat met een draaiknop, waar je voor een dubbeltje allerlei snuisterijen kon draaien, zoals blikken zegelringen, enge rubberen beestjes en aanverwante pruttel. Voor een condoomautomaat was de tijd nog niet rijp. Ik wist in die tijd nog van niks, maar de liefhebbers gingen naar de drogist, waar ze met een rood hoofd en een knipoog vroegen om “aspirine”, zo hoorde ik later. Gerrit Smit had het over “Pietstief” van “de Troet”, maar Gerrit had wel vaker sterke verhalen, als het de humor ten goede kwam. Verzamelen was in onze jonge jaren ook een dingetje. We hadden sigarenbandjes, suikerzakjes en op een gegeven moment brak de speldjesrage uit. Er waren degelijke, zilverkleurige en gesoldeerde speldjes en goedkope en met lijm geplakte blikken speldjes. Een complete gekte op zeker moment. Daarna volgde de sleutelhanger, maar voor mijn gevoel werd dat veel minder een rage. Als ik terug denk aan mijn lagere schooljaren, was er een overvloed aan onschuldig kindervertier.
Onderwijsgevenden
Terugdenkend aan toen, praat je al gauw over ruim zestig jaren geleden. De juffen en meesters van ons, zijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid allemaal overleden. Aan meester Lugtmeijer vroeg ik op zevenjarige leeftijd middels een briefje vrijaf, als mijn vader een mooie rit had met zijn vrachtwagen. Dan vroeg hij aan juffrouw Iliohan, toen al een dame op leeftijd, of ik goed mijn best deed en dan deed hij niet moeilijk. Hij had in zijn jonge jaren als onderwijzer vader Ernst nog in de klas gehad en dat memoreerde hij steevast. Juffrouw Kraaijenzank was mijn juf van klas één. Ik was stiekem een beetje verliefd op haar en deed mijn uiterste best, om haar niet teleur te stellen. Op zeker moment ging ze trouwen met meneer Mol. “Wie trouwt er nu met een mol?”, zei ik thuis met de nodige jaloezie. Zou ze nog leven? Theoretisch kan het en zou ze nu tussen de negentig en honderd moeten zijn, schat ik in. Juffrouw Iliohan was een lieve juf en oude vrijster. Zij leeft zeker niet meer. Ook meester Wim van Amstel leeft niet meer. Een kleurrijke man. Hij was verdienstelijk kunstschilder en als je jarig was, kreeg je een zelfgemaakte ansicht van een ets van zijn hand. Van Amstel speelde viool, maar dat vonden zijn leerlingen “kattengejammer”. Hij was dol op katjesdrop en regelmatig werd er een leerling naar de drogist gestuurd om dropjes te halen. Van Amstel werd “Papkop” genoemd. Geen leuke bijnaam. Onderwijzers en leraren hadden vroeger vaak minder leuke bijnamen. Zeg maar rustig scheldnamen. Van Amstel had de gewoonte om bij de deur leerlingen stevig in de spierballen te knijpen. Ook draaide hij oren om. Blijkbaar kon dat in de jaren na de oorlog. Een andere tijdgeest. De leerkracht was een zekere autoriteit, die een autoritaire opvoeding handhaafde, ook in de school. In de jaren zestig werd dat aanvankelijk nog getolereerd, maar het kantelpunt was aanstaande! Meester van Amstel was overtuigd communist en werd door de BVD in de gaten gehouden. Daar kregen we als kind niks van mee natuurlijk. Hij had het ongetwijfeld moeilijk met zijn ideologie en met de veranderende tijdgeest. Achter de schildersezel vond hij waarschijnlijk troost en bloeide hij op. Hoe dan ook: een bijzondere man! Meester Duim was wat jonger. Hij kon prachtig vertellen, maar gooide ook met zijn lederen sigarettenkoker, als je niet oplette. Meester Wim van Kampen was zijn opvolger. Hij werd rond 1963 aangesteld, ongeveer gelijktijdig met meester Henk Arendse. Van Kampen was gecharmeerd van de militaristische stijl van opvoeden. Hij was dol op sport en met name volleybal. Voor aanvang van de gymles moesten we aantreden met blote voeten. Wie smerige voeten had moest met Vim, Sunlight zeep en de harde borstel aan de slag. Gymbroek vergeten, betekende gym in de onderbroek. Met het ondergoed uit die jaren, was dat geen pretje! In de hogere klassen organiseerde van Kampen een groot volleybaltoernooi. De teams kregen een naam, zoals “de Mussen”, “de Mezen”, enz. Iedereen was enthousiast en de nieuwe meester kweekte meteen goodwill. Meester Arendse liet ook een nieuwe wind waaien door de school. De kroontjespen, met inktlappen en vloeipapier, werd ingewisseld voor de balpen. De schriften werden vervangen door de multomap en voortaan was er elke week “Weekopening”. Dit was een revolutionaire verandering. De ene week was klas 1 aan de beurt met een liedje, een dansje of iets dergelijks. De week erop mocht klas 6 zich presenteren met een toneelstukje, een goochelact, een mop of iets anders. De hele school keek toe in de gang en genoot van het gebodene. Een mooi begin van een nieuwe week. Het paste in “the roaring sixties” en de uit Zeeland afkomstige Arendse was op het goede moment op de juiste plek met zijn onderwijsvernieuwingen. Arendse speelde piano en nam grammofoonplaten mee naar school. Mahalia Jackson, negrospirituals, Peter en de Wolf van Prokofiev, ik vond het in één woord fantastisch en er ging een wereld voor mij open. Sommige klasgenootjes waren er nog niet aan toe en giechelden ongemakkelijk. Ze genoten wel van de dia’s en films, die Arendse zelf gemaakt had in o.a. Amerika. Ook met de maskers van gaas, die bedekt werden met papiermaché en daarna beschilderd, deed Arendse de leerlingen veel plezier. Henk Arendse en Wim van Kampen beleefden ongetwijfeld hun beste jaren in de jaren zestig. Ze vulden elkaar uitstekend aan en maakten wederzijds gebruik van talenten van de ander. De school floreerde. Toen de school dorpshuis werd en er aan de andere kant van de Rijksstraatweg een nieuwe school verrees, werkte ik er kortstondig als taakverlichter van Henk Arendse. Ik was inmiddels zijn aangetrouwde neef, toen hij met de hoofdleidster van de kleuterschool in Voorst trouwde De jaren tachtig braken aan. De sfeer was veranderd en Arendse en van Kampen waren niet meer het “gouden koppel” van weleer. Ze waren getrouwd, partners gingen een rol spelen, ze bleven te lang in hun rol en raakten vastgeroest en er ontstond irritatie. Van enige vriendschap of wederzijds respect was geen sprake meer. Ik had het snel bekeken en voelde me niet meer thuis op de school, waar ik zelf als kind zo genoten had.
Verwerking
Door te schrijven over je jeugdjaren, vallen soms dingen spontaan op hun plek. Ga je zaken beter begrijpen. De leerkrachten, die ik noemde, leven zeer waarschijnlijk geen van allen meer en kunnen zich niet verdedigen. Het is niet mijn bedoeling, om ze neer te sabelen, of belachelijk te maken. Ze deden ongetwijfeld hun best en verdienen respect. Ik probeerde mijn jeugdjaren beter te begrijpen door ze op te schrijven, nadat ik er meerdere keren over gedroomd had. Ik ben achteraf blij, dat ik de jaren zestig bewust heb meegemaakt. Het was een interessant decennium. Ik zou nog veel meer kunnen schrijven over bijvoorbeeld mijn klasgenoten van toen, over de jaren na de lagere school en mijn route op weg naar volwassenheid. Misschien ga ik dat doen, afhankelijk van hoe ik de komende weken slaap. Ik wil in stijl eindigen en iets zeggen over mijn duiven. De hokken zijn leeg en de duiven hebben een nieuw baasje gevonden. Voor vandaag vind ik het welletjes. Straks gaan we naar Bello en ik hoop, dat we een waardevolle middag /avond beleven samen. (wordt vervolgd)