Effen Appen (3)
Gisteren met moeder Toos en Trijntje naar Wijchen geweest om de eerste elf junioren van 2019 op te halen. Een verzetje voor moeder, waar ik naar uit keek en moeder van genoot. Gerard had goed zijn best gedaan, want hoewel de score van elf jongen van tien koppels tegenvalt, zien ze er uiterlijk prima uit. Eigenlijk is het logisch. Kweekduiven worden in januari van Twello naar Wijchen gebracht. Dan weet je, dat het niet meteen een volle bak wordt. Duiven moeten acclimatiseren. De tweede ronde zal waarschijnlijk meer rendement geven. De laatste week van april hoop ik deze op te halen. Met een beetje geluk en dan moet echt alles meezitten, halen ze de eerste vlucht randje kantje. Een uitdaging!
Ik ben blij, dat er weer duiven zitten. Dat ik me weer melker mag noemen. Het is een jaarlijks ritueel. Twee mooie duivinnetjes van “Marga” en twee stoere doffertjes van “José”. Ook uit de twee Eijerkampnestbroers ’32 en ’33 lopen er mooie jongen. De één staat tegen “Nicolientje” en daar hadden we vorig jaar één van mijn favorietjes uit. De ander staat tegen “Bronsje 026”. Dit vale duivinnetje deed het ook uitstekend op de grotere afstanden. Je weet vooraf, dat de meeste jongen geen toppers zullen worden. Je verspeelt ze, of ze worden gepakt door een roofvogel, of ze vallen gewoon tegen. Hoop doet echter leven. Als er één echte tussen de elf zit, zijn we spekkoper!
Volgende week komt Bram met zijn jonge garde. Bram is steevast optimistisch. Dat is leuk. Samen dagdromen over jonkies die we in de hand nemen. Favorietjes aanwijzen. De jeugd heeft de toekomst. Mijn taak is, om de nieuwe lichting te vertroetelen, naar mijn hand te zetten, tam te maken en voor te bereiden op het harde leven van een echte postduif. Van niets anders kan ik meer genieten. Natuurlijk komen er “baaldagen”. Als de havik een favorietje slaat, of als er coli uitbreekt. Lege plekken in het hok, na een minder geslaagde africhting. Het hoort er allemaal bij. Naarmate je ouder wordt, krijg je meer eelt op je ziel. Leer je de betrekkelijkheid van alles inzien. Meer duiven betekent niet altijd meer succes. Met Joke Geven heb ik het daar vaak over. Joke heeft liever 20 junioren onder haar hoede dan 80. Voor Martin speelde destijds de portemonnee ook een rol. Een klein groepje duiven kun je beter sturen en in de hand houden. Zelf deel ik die ervaring. In 2016 begonnen we met 109 duiven en eindigden met ongeveer 15. De havik pakte bijna alles wat in de lucht bewoog. We werden wél 1e kampioen GOU en hadden de 1e asduif. In 1996 hadden we ook weinig duiven over, maar “Axel” haalde toch mooi de 1e asduiftitel en het 1e kampioenschap van de toenmalige N.C.C. binnen. Eigenlijk was het in 1997 niet anders. Met vijf prachtige jonge doffers wilde ik experimenteren op weduwschap. Vier broedhokken bevatte het hokje. De vijfde doffer, de ‘804, zat op het vinkentouw. Zoals “de dertiende doffer” van Ferry van Loo ooit. De vier beoogde weduwnaars gingen op de africhtingsvluchten verloren. Te zot? Diezelfde ‘804 zat na enkele vluchten met twee duivinnen als alleenheerser op het hok. Zo was het niet bedoeld. Als nestdoffer duldde hij geen andere doffer in het hok en op de klep. Was dat zijn motivatie? “Garfield” was een aparte, een supertalent, een duif die altijd wilde vechten met de baas. Een vooruitvlieger. Een ultieme droom. Minder is soms meer. Jan P.Suijkerbuijk bewees het, Martin predikte het en ikzelf ondervond het in mijn beste duivenjaren.
Momenteel loopt er op Pipa een veiling van Joël Verschoot uit Ingelmunster. Bij het grote publiek de grote onbekende. Verschoot beoefent zijn hobby samen met een zoon en verkoopt de oudere vlieg- en kweekduiven, plus een lot jaarlingen. Geen totale verkoop! Verschoot is voor in de zestig en heeft de laatste jaren formidabel gevlogen op de fond. Zijn grote blikvanger is “Armando”. Deze doffer vloog o.a. een 1e, 2e, 2e en 10e nationaal. In de stamboom geen grote namen. Ook geen voorouders die soortgelijke prestaties boekten. In de geschiedenis van de duivensport zien we vaker hokken, die enige jaren op rij bovenaards presteren en furore maken. Verschoot werkt in ploegendienst en lijkt me bijzonder ambitieus. Iemand, die zijn zaakjes goed voor elkaar heeft. Een liefhebber, die al jaren goed presteert als “local hero”. De laatste jaren worden goede prijzen ineens kopprijzen nationaal en bij “Armando” lijkt zich een wonder te voltrekken. Bij vluchten tussen de 600 en 700 km. is hij een klasse apart. Zeker bij zware omstandigheden. In de hand is het volgens kenners geen schoonheid en op de stamkaart kom je ook geen duiven van zijn kaliber tegen. Op veel stamkaarten van dure duiven zie je bij de grootouders nationale winnaars of asduiven. Bij “Armando”zie je het omgekeerde. Toch deed hij het keer op keer en wordt er een recordbedrag van meer dan een half miljoen euro voor deze klasbak geboden. Zal de geschelpte witoog voor de nieuwe eigenaar ook nationale winnaars produceren? Dat weet niemand. Hok Verschoot steeg boven zichzelf uit en “Armando” is een plusvariant, die zichzelf meerdere malen overtrof. Wonderen bestaan. Joël Verschoot bewees het en de tijd zal leren, of de koper gelijk had. Verschoot heeft nu al groot gelijk. Je moet het ijzer smeden als het heet is….